Jachtrecht

November 1643

Het jachtrecht is het recht dat van toepassing is op de uitoefening van de jacht in een bepaald gebied met uitsluiting van anderen.

In het begin van onze jaartelling had de eigenaar van de grond het jachtrecht. In het feodale tijdperk was het jachtrecht een heerlijk recht. Als het recht verbonden was aan een heerlijkheid of een havezate had alleen de eigenaar recht van jagen. Dat gold slechts voor klein wild. Onder Karel V alleen voor veldhoenderen.[1] In de tijd van Philips II mocht er ook op hazen worden gejaagd. Het jagen op grofwild was voorbehouden aan de landheer. Deze stelde daarvoor een jagermeester, meestal een riddermatige, als toezichthouder aan.

Na de afzwering van Philips II in 1581 werd in het Kwartier van de Veluwe het jachtrecht uitsluitend aan de ridderschap toegewezen.[2] De adel beschouwde de jacht als een exclusief privilege voorbehouden aan de adel. De jacht werd gebruikt om de onderlinge band binnen de adel te versterken.

Einde zeventiende eeuw bleek dat het jachtrecht zich niet meer beperkte tot de adel. In 1680 kwamen de ridderschap en de steden van het Kwartier Zutphen overeen dat ook personen die fatsoenlijke ampten bekleedden, mochten deelnemen. Zij dienden wel minimaal 14 gulden aan verponding te betalen.[3]

  1. Plakkaat van Karel V uit mei 1546
  2. Ablaing van Giesenburg, W.J.'d, De ridderschap van Veluwe of Geschiedenis der Veluwsche Jonkers. (Den Haag 1859)
  3. Gietman, C., Republiek van Adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Utrecht 2010), 248 e.v.

© MMXXIII Rich X Search. We shall prevail. All rights reserved. Rich X Search